Peilbeheer IJsselmeergebied: samenwerken als basis

Zoet water beter verdelen in droge of juist natte perioden. Dat is wat Rijkswaterstaat samen met de tien waterschappen zo goed mogelijk wil regelen in het IJsselmeergebied.

Dat staat of valt met een goede samenwerking tussen alle waterbeheerders. Jan Albert Kram, projectleider Operationaliseren flexibel peilbeheer en Slim watermanagement, vertelt over de aanpak.

Wat verstaat u onder Slim Watermanagement?

Jan Albert Kram: ''Slim Watermanagement komt er op neer dat water onder bijzondere omstandigheden slimmer wordt verdeeld over verschillende beheergebieden, in dit geval in het IJsselmeergebied. Bij dreigende droogte betekent dat zuinig omgaan met water en het water daar brengen waar het het meeste nodig is. Onder extreem natte omstandigheden gaat het erom dat beheerders elkaar helpen om de waterpeilen zo snel mogelijk te doen dalen, om de kans op wateroverlast en overstromingen te verkleinen. Om het beheer te optimaliseren is in de eerste plaats samenwerking en vertrouwen nodig. In het IJsselmeergebied hebben we te maken met maar liefst 10 waterschappen en drie Rijkswaterstaatonderdelen. Daarom leggen we eerst vooral op die samenwerking de nadruk.''

Wat is de relatie met de Deltabeslissing 'Flexibel Peilbeheer IJsselmeergebied'?

''Er zijn veel raakvlakken. Het operationaliseren van een flexibel peilbeheer valt of staat ook met samenwerken, informatie uitwisselen en afspraken maken. Maar waar het flexibele peilbeheer in 2018 moet zijn ontwikkeld en in 2020 volledig moet zijn ingevoerd, is Slim watermanagement een continu proces. Bij Slim watermanagement gaat het om optimaal verdelen van water over het hele gebied met de regionale watersystemen en bij flexibel peilbeheer gaat het om het IJsselmeer en Markermeer . Dat natuurlijk wel in relatie met het omliggende gebied.''

Wat is er kenmerkend voor jullie aanpak?

''We vinden het belangrijk dat we Slim Watermanagement samen met alle partners invullen en dat we zoveel mogelijk de bestaande kennis en ervaring benutten. Beheerders moeten elkaar leren kennen en zich verdiepen in elkaars problemen. Vertrouwen en samenwerking is daarbij de basis. Daarom hebben we een brede projectgroep gevormd, met vertegenwoordigers van waterschappen en Rijkswaterstaat die ervaring hebben met onder andere tactisch peilbeheer, hydrologie en beleid. Als eerste stap hebben we de verschillende beheerders gevraagd het beheer in hun eigen gebied toe te lichten. Het klinkt simpel, maar het uitwisselen van dat soort dingen gebeurt niet zo vaak en de aanwezigen waren dan ook enthousiast om bij elkaar in de keuken te kijken. Vervolgens hebben we met elkaar teruggekeken naar bijzondere omstandigheden uit het verleden: waar hadden we elkaar toen kunnen helpen en wat had dat opgeleverd? Denk bijvoorbeeld aan de droge zomer van 2003, toen het peil in het IJsselmeergebied tot -0,10 centimeter t.o.v. NAP werd opgezet om de watervoorraad te vergroten. Qua procedure en melding verliep dat niet vlekkeloos. Door dat soort concrete situaties met elkaar te bespreken, ontstond nog meer enthousiasme: er lijken zeker kansen te zijn om het waterbeheer verder te optimaliseren. We gaan dit soort situaties nu verder inventariseren en analyseren.''

Wat levert het concreet op?

''Het is nog te vroeg om voorbeelden te geven van concrete maatregelen om het waterbeheer te optimaliseren; daaraan werken we nog. Vergeet niet dat er veel organisaties bij het waterbeheer van de IJsselmeerregio betrokken zijn elk met eigen gebiedskenmerken, belangen, doelen, voorzieningenniveaus etc. Voordat we aan de slag gaan, moet er een basis zijn voor samenwerking en voor het uitwisselen van eenduidige informatie en data. Maar, zoals gezegd: er is veel energie om samen tot resultaten te komen en er zijn wel mogelijke kansen benoemd die verder onderzocht moeten. ''

Voorbeelden?

''Een voorbeeld is de Friese boezem. Deze heeft een beperkte capaciteit om water op te slaan, maar het vergroten van de opslagcapaciteit is duur. Er kan op geanticipeerd worden door water via de boezem naar Groningen en Noord-Drenthe te voeren. Dat heeft als voordeel dat de zouttong, die vanuit de zeesluis Delfzijl oprukt, wordt teruggedrongen. Als zich vervolgens een droge periode met oostenwind voordoet, hoeft er minder water naar Groningen en Drenthe te worden doorgevoerd. Ander voorbeeld is de doorvoer van water vanuit het Markermeer naar het Randmeer. Dit kost relatief veel energie: het water wordt eerst vanuit het Markermeer ingelaten in het gebied van Waterschap Zuiderzeeland en vervolgens bij het Veluwemeer weer enkele meters opgemalen. Het lijkt logischer om het water bij één van de sluizen in het randmeer op te pompen vanuit het belendende randmeer. Onderzocht kan worden of dat gelet op de waterkwaliteit haalbaar is. Mede doordat betrokkenen elkaar steeds beter leren kennen en kennis uitwisselen komen dit soort ideeën op tafel. Ook weten ze elkaar ook nu al bij het peilbeheer beter te vinden. De basis om aan optimalisaties te werken is er. Daarmee gaan we nu hard aan de slag.''