Zicht op zout: meer inzicht in rekenmethodes voor zoutafleiding

Waterbeheerders gebruiken informatie over het zoutgehalte van het oppervlaktewater om beslissingen te nemen. De hoeveelheid zout bepaalt namelijk of water gebruikt kan worden in bijvoorbeeld de landbouw of om drinkwater van te maken. Het zoutgehalte wordt in de praktijk op verschillende manieren bepaald. Om hier meer inzicht in te krijgen, voerde de Slim WM-regio Rijn-Maasmonding / Volkerak-Zoommeer (RMM/VZM) een onderzoek uit. Nathalie van Veen en Marco Vroege vertellen er meer over.

Het oppervlaktewater in de Slim WM-regio RMM/VZM is de ene keer zouter dan de andere keer. Niet zo raar, want een deel van het watersysteem staat in open verbinding met de zee. Het zoutgehalte verandert onder invloed van eb en vloed en door veranderingen in de rivierafvoer. ‘Soms kunnen er binnen een half uur grote verschillen optreden’, legt Marco Vroege, beleidsadviseur waterbeheer bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard uit. ‘Voor het operationele waterbeheer is het belangrijk om te weten hoe zout het water op een bepaald moment is. Is het te zout, dan kan worden besloten om een inlaat dicht te zetten. Waterbeheerders nemen dus belangrijke beslissingen op basis van deze informatie.’

Snel meten

Zicht op zoutHet zoutgehalte van het oppervlaktewater kan op verschillende manieren worden bepaald. ‘Dit doen we als waterbeheerders door te kijken naar de chlorideconcentratie’, vertelt Nathalie van Veen, adviseur waterverdeling verzilting bij Rijkswaterstaat. ‘Hiervoor kun je een monster nemen, dit naar het lab brengen en een analyse laten maken. Maar dat is bewerkelijk en duurt relatief lang. En dat is een probleem, want als waterbeheerders willen we eigenlijk direct en continu weten hoe zout het water is. Daarom wordt met behulp van sensoren in het water de elektrische geleidbaarheid (EGV) en de temperatuur van het water gemeten, waarna de chlorideconcentratie realtime wordt berekend. Dit wordt ook wel zoutafleiding genoemd. Op zich is dit een prima werkwijze, maar als elke waterbeheerder een eigen rekenmethode voor zoutafleiding gebruikt, ontstaan er verschillen.’

Besluiten nemen

Nathalie legt uit dat elk watersysteem anders is en zijn eigen watersamenstelling heeft. ‘Dus is het logisch dat waterbeheerders andere rekenmethodes gebruiken. Maar als er bij twee meetpunten dicht bij elkaar verschillende rekenmethodes worden gebruikt, kan dit leiden tot verschillende berekende chlorideconcentraties.’ En daar kan het schuren, want op basis van welke berekening neem je dan een beslissing? Zeker als een waarde rond het maximum zit, kan dit heel gevoelig zijn. Dat was voor het kernteam van de Slim WM-regio RMM/VZM, waartoe Nathalie en Marco behoren, reden genoeg om een onderzoek uit te voeren. ‘Het is een factor waar we meer grip op willen krijgen’, vertelt Marco. ‘Ons buurwaterschap gebruikt bijvoorbeeld een andere rekenmethode dan wij. Maar water stopt niet bij beheergrenzen, terwijl de rekenmethodes dit wel doen. Daar wilden we meer van weten.’ Het kernteam gaf het onderzoek zelf vorm en voerde het uit. ‘We hebben een vragenset geformuleerd’, vertelt Nathalie. ‘Op basis daarvan hebben we informatie opgevraagd bij de waterbeheerders in onze Slim WM-regio. De input hebben we gebundeld, besproken en uiteindelijk in een memo opgeschreven. Een mooi, gezamenlijk en iteratief proces.’

Ieder een eigen rekenmethode

Een van de conclusies van het onderzoek is dat waterbeheerders inderdaad allemaal een eigen rekenmethode hanteren, veelal gebaseerd op een vergelijking van laboratoriummetingen en sensormetingen in het eigen beheergebied. ‘Concreet betekent dit dat er in onze Slim WM-regio zeker tien methodes worden gebruikt’, stelt Marco. Nathalie vult aan: ‘Gevolg is dat er bij eenzelfde gemeten gecorrigeerde geleidbaarheid een andere chlorideconcentratie wordt berekend. Deze verschillen kunnen in de praktijk oplopen tot tientallen milligrammen per liter. In sommige gevallen hebben de verschillende waterbeheerders daadwerkelijk te maken met een andere watersamenstelling, en dus met een andere relatie tussen geleidbaarheid en chlorideconcentraties. En dan is het volkomen juist om een andere methode te gebruiken. Is er echter sprake van dezelfde watersamenstelling, dan is het wenselijk om dezelfde rekenmethode te gebruiken. In het operationele waterbeheer kunnen tientallen milligrammen per liter verschil van grote invloed zijn op beslissingen.’

Aanbevelingen

Op basis van de conclusies is in het memo een aantal aanbevelingen geformuleerd. ‘Bijvoorbeeld dat we gaan kijken of we in dezelfde waterlichamen dezelfde rekenmethode kunnen gebruiken binnen het Slim WM-informatiescherm’, vertelt Nathalie. ‘Een andere aanbeveling is om methodes die lang geleden zijn bepaald te evalueren en te herijken op basis van nieuwe gegevens. Ook valt er nog veel te leren op het gebied van de sensoren die de geleiding en temperatuur meten. Hoe vaak maak je zo’n sensor schoon en hoe vaak valideer je zo’n sensor? Ook dat kan verschillen per type watersysteem.’ Hoe nu verder? Marco en Nathalie vinden dat een vervolg voor de hand ligt. ‘Denk aan de ontwikkeling van een richtlijn voor het onderhoud van sensoren’, zegt Marco. ‘Of dat we voor bepaalde watersystemen op basis van laboratoriummetingen bepalen welke rekenmethode het beste resultaat geeft. Maar dit is work in progress. Wordt vervolgd dus.’

Meer weten over het onderzoek naar rekenmethodes voor zoutafleiding? Lees dan het memo.